De objecten van de grond-, weg- en waterbouw zijn zelden technisch complex. Ze liggen er voor een langere periode, vaak 20 tot 100 jaar.
Circulaire principes in de GWW richten zich vaak op het materiaalniveau. Denk daarbij aan het hergebruik van bestaand materiaal, toekomstige demontage of het verlengen van de levensduur van objecten en materialen. Rijkswaterstaat heeft een set met circulaire ontwerpprincipes voor de GWW ontwikkeld, met drie lagen:
Zo’n 90 procent van de kunstwerken (bruggen, viaducten en sluizen) van de Rijksoverheid wordt gesloopt omdat ze functioneel zijn verouderd. Maar ze bevinden zich niet aan het einde van hun technische levensduur.
Aanpasbaarheid op de lange termijn is daarom een belangrijk principe om de functionele levensduur van objecten te verlengen. Dit geldt vooral voor kunstwerken zoals bruggen en viaducten.
Om de aanpasbaarheid te verhogen is bijvoorbeeld een set met standaardverbindingen ontwikkeld voor een ophaalbrug. Voor dit Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen (IFD-bouwen) is een Nederlandse Technische Afspraak (NTA) ontwikkeld.
In deze NTA zijn standaardafmetingen gegeven voor de verbindingspunten tussen verschillende onderdelen van een brug, zodat je deze eenvoudig kunt vervangen of kunt toepassen op andere bruggen. Op dit moment werken de provincie Noord-Holland en de provincie Overijssel aan de realisatie van de eerste twee nieuwe bruggen op basis van IFD.
Met elkaar ontwikkelen we steeds meer circulaire GWW-concepten die aansluiten op nieuwe behoeften. Denk bijvoorbeeld aan de wens voor tijdelijke fietspaden of viaducten. Of de nieuwe wens om een product later weer te kunnen demonteren.
Zo’n nieuw concept is bijvoorbeeld een demontabel fietspad dat bestaat uit losse platen. Of het circulaire viaduct van Van Hattum & Blankevoort, dat in opdracht van Rijkswaterstaat is ontwikkeld en na zijn gebruiksperiode weer kan worden gedemonteerd en elders neergelegd.
Bij veel GWW-projecten is de technische opgave relatief eenvoudig: het aanleggen van een object met een vooraf vastgesteld ontwerp. Je kunt winst behalen door te sturen op de milieu-impact van toegepaste materialen, bijvoorbeeld met behulp van een levenscyclusanalyse (LCA), waarvan de uitkomst wordt uitgedrukt in de MKI (milieukostenindicator).
Een LCA meet de milieu-impact van het gehele productiesysteem dat nodig is voor het aanleveren van materialen. Hierbij neem je alles mee, zoals de gebruikte energie, extra materialen, transport en emissies. Uit LCA’s blijkt vaak dat de milieu-impact van hergebruikte materialen relatief laag is in vergelijking met de milieu-impact van nieuwe materialen. Met DuboCalc kun je deze impact bepalen.
Vanuit het netwerk Bouw Circulair zijn standaardeisen ontwikkeld voor onder andere betonproducten. Deze kunnen door met name gemeenten worden overgenomen in het moederbestek. De eisen hebben betrekking op een maximale MKI-waarde en een minimaal percentage gerecycled materiaal.
In de GWW speelt prijs vaak nog steeds een dominante rol in de gunning. Om circulaire ambities te realiseren is het belangrijk om ook naar kwalitatieve aspecten te kijken, zoals de prestaties over de levensduur van producten. Dat vraagt een andere kijk op kosten.
Het sturen op een Total Cost of Ownership (TCO) of levenscycluskosten (LCC) ligt daarom meer voor de hand. Je ziet de opbouw van deze verschillende kosten in onderstaande figuur, die verder is toegelicht in deze publicatie.
Schrijf je in voor de nieuwsbrief en we houden je op de hoogte van nieuws, tips en events over circulair inkopen in de toekomst.